In zijn boek De taal van oorlog geeft Oleksandr Myched woorden aan de gevoelens en ervaringen die Oekraïners nu bijna drie jaar lang ondergaan. Hij documenteerde in het eerste oorlogsjaar hoe het taalgebruik en de denkwijze van zijn landgenoten veranderde. Slavist en historicus Sophie Polm las de Nederlandse vertaling van het boek, dat nu in de winkel ligt.
Reddingsdiensten aan het werk na raketaanval op Oekraïense stad Kryviy Rih op 11 november 2024. Foto: State Emergency Service of Ukraine / ANP / AFP
In De taal van oorlog, dat op 31 oktober in Nederlandse vertaling verscheen, laat de Oekraïense schrijver Oleksandr Myched (1988) zijn vroegere leven door het rookgordijn van de oorlog heen schemeren. Samen met zijn vrouw Olena woonde de auteur in een mooi huis in Hostomel, een stadje aan de westkant van Kyiv. In het weekend maakten ze met de hond lange wandelingen door het bos. Ze ruimden het huis op, ‘s avonds kookten ze curry en kwamen er vrienden eten.
Tot 24 februari 2022. Die ochtend landt in Hostomel de eerste golf Russische militairen van de grootschalige invasie. Een paar weken later is Mycheds huis verwoest door een Russisch projectiel, heeft de schrijver geleerd wat het inhoudt om te zijn ingedeeld als ‘artillerist bij de mortierbatterij’, en zitten zijn ouders nog steeds thuis vast in Boetsja, omsingeld door Russen die oorlogsmisdaden plegen.
Oleksandr Myched documenteert in De taal van oorlog in korte essays, interviews en dagboekaantekeningen hoe de Oekraïeners het eerste jaar van de oorlog doormaken. Daarbij stelt hij de lezer voor aan een groot aantal personages. Olenka, zijn vrouw, die met onaflatende energie geld inzamelt omdat ze het hele land ‘eerste hulp bij alles’ wil geven: van scheermesjes voor soldaten tot ondergoed voor ziekenhuispatiënten. Zijn ouders, letterkundigen van eind zestig, die met hun zwarte kat van schuilkelder naar schuilkelder trekken. Zijn nieuwe collega’s in het leger, met wie hij samen in de kazerne zit terwijl hij een groot deel van het boek schrijft. Zijn beste vriend, die omkomt tijdens de verdediging van het stadje Soledar in de regio Donetsk. De Oekraïense kinderen die nu op straat ‘atoomoorlogje’ spelen en ‘stomme rot-Poetin’ zeggen als ergst denkbare scheldwoord.
Plusjes en zwarte hartjes
Gemeenschappelijk hebben al die mensen dat ze constant nieuwe taal zoeken en vinden: in oorlogstijd verandert communicatie drastisch. In gesprek met zichzelf spreken Oekraïners nu in termen van ‘overlevingsschuld’, zoals Myched het noemt: ‘Het idee dat niemand van ons genoeg doet. Je kan altijd meer doen [...]. Dat vrijwilligerswerk is niet nuttig genoeg, vertel je jezelf. Het was fout om je huis achter te laten en je voelt je schuldig omdat je in veiligheid verkeert. Of in ieder geval op een plek waar het rustig is.’
In de onderlinge omgang schakelen mensen naar bondige communicatie, ‘om elkaar tijd te sparen en onze gesprekken vol te stoppen met informatie. Geen gejammer. Geen retorische vragen.’ Om aan te geven dat informatie is ontvangen sturen mensen elkaar een plusje (+). Maar uitgebeend betekent niet vrij van emotie: deze taal drukt ook trauma uit, of liefde. Mensen nemen afscheid en zeggen dat ze van elkaar houden. De schrijver zelf reageert op berichten van zijn strijdmakkers in de chat van hun eenheid met een ‘zeer onmasculien zwart hartje.’
Omslag van Nederlandse uitgave van De taal van oorlog. Foto: Walburg Pers
En voor de vijand opent zich een jargon van haat en woede. Myched beschrijft hoe een oud vrouwtje reageert op het geluid van Russische schoten: ‘Ze herinnert zich de horror van de Tweede Wereldoorlog. Het enige wapen dat ze tot haar beschikking heeft zijn verwensingen uit oeroude lagen van de taal, van toen de grammatica haar eerste stapjes zette.’
Poëzie in oorlogstijd
Met dit perspectief van dagelijks taalgebruik maakt De taal van oorlog de wrede transformatie van een samenleving in oorlogstijd heel concreet. Details, zoals de symbolen waarmee mensen hun chatberichten afsluiten, brengen Mycheds personages dichtbij. Maar de auteur legt ook zijn eigen ontwikkeling vast en is kwetsbaar in zijn twijfel. ‘Het spijt me dat poëzie niet kan doden,’ citeert Myched de Oekraïense dichter Halyna Kroek als hij de existentiële vraag benoemt die over zijn hele boek hangt: welke rol kan een schrijver nog spelen in oorlogstijd? Welke woorden moeten en kunnen nog geschreven worden?
De taal van oorlog is een zoektocht naar het antwoord. ‘Aan het begin van de invasie werd ik gedreven door de overtuiging dat ik de Russische misdaden moest documenteren, zodat niemand die ooit zou vergeten. Nu vind ik steun in de gedachte dat het voldoende is als mijn woorden, mijn taal van oorlog, vertellen over de geweldige mensen die me omringen.’ En dus combineert hij in dit boek beide: karakterschetsen worden afgewisseld met korte hoofdstukken waarin Myched feitelijk beschreven Russische oorlogsmisdaden opsomt.
‘Al wat Russisch is moet zwijgen'
Plaats voor artistieke ingrepen en tierelantijnen, voor de literaire traditie die hij als schrijver en kind van twee letterkundigen zo goed kent, is er nu niet, stelt Myched. De taal moet functioneel zijn en geen genade kennen voor de vijand. Die vijand neemt niet alleen de vorm aan van een soldaat met een geweer. ‘Al wat Russisch is moet zwijgen,’ lezen we in het eerste hoofdstuk. Zolang de oorlog voortduurt is er geen plaats voor Russische boeken, films, kunstenaars en dissidenten omdat, zo blijft Myched benadrukken, deze cultuur onlosmakelijk verbonden is met het repressieve apparaat van het imperium. ‘Mijn haat richt zich zowel op het grote als het kleine. Ik koester haat jegens het kleinste korreltje van het ruscistische [term die Oekraïners gebruiken om te refereren aan 'Russisch fascisme'] collectieve bewustzijn en jegens hun grootste iconen.’
Hier en nu
De taal van oorlog geeft ook inzicht in de frustratie die Oekraïners ervaren in de communicatie met mensen die geen ervaring hebben met deze oorlog. De taal schiet tekort om over pijn of trauma te vertellen. Dat onvermogen ligt samengebald in de stilte die Myched laat vallen op de vraag ‘hoe gaat het?’ als die wordt gesteld door buitenlandse journalisten, vrienden en collega’s. Hoe leg je nog een slapeloze nacht door raketinslagen uit, of het overlijden van je beste vriend? ‘Bij mij slaan de stoppen door. Het lukt me niet de waarheid hardop uit te spreken. Noch om stilletjes te liegen.’
Oleksandr Myched en de voorkant van de Engelse vertaling van 'De taal van oorlog'. Foto: Valentyn Kuzan
Desynchronisatie, zo noemt Myched dat uiteenlopen van ervaringen en de moeizame communicatie die erop volgt. Daarentegen ervaren de Oekraïeners juist synchronisatie van ervaringen met mensen uit Tsjetsjenië, Syrië en Georgië, die ook zijn aangevallen door Rusland. En met hun eigen landgenoten van eerdere generaties: ‘Wat voorheen fletse bladzijden uit de geschiedenisboeken waren, is nu een bloedrode werkelijkheid. De verhalen over de kozakken, over vrijheidsliefde, volksopstanden, de partizanen, Machno’s anarchistenleger [tussen 1918 en 1921 actief in Oekraïne], het ondergronds verzet, de Goelag – het is allemaal hier en nu.’
Zo onzeker als de toekomst is, zo duidelijk is het verleden dat de ervaring van Oekraïne definieert. Niet voor het eerst veroorzaakt Rusland chaos. De huidige oorlog is ‘de jongste opwelling van eeuwen aan Russische agressie, de eb en vloed van een hongerig imperium.’
‘Poetins oorlog’
Juist bij die zich herhalende geschiedenis van oorlog en bezetting staat een groot deel van de wereld niet stil. En de taal biedt geen soelaas als Myched het probeert uit te leggen. ‘Ik wil de regels der grammatica stukslaan op de taal van de oorlog,’ benoemt hij zijn frustratie. ‘Want de logica van leven en overleven leert dat als we over de oorlogsmisdaden van Rusland spreken, het beter is om te zeggen: ‘hongers’ en ‘terreurs’.’ Woorden die in veel talen geen meervoud hebben.
‘Poetin heeft ons dit niet aangedaan. Hij is niet degene die verkracht, moordt, verwoest.’
Myched is kritisch over de woorden die in veel landen en talen wél een soort standaarduitdrukking zijn geworden: ‘Poetins oorlog’. Zo trekt De taal van oorlog de lezer niet alleen de belevingswereld van de Oekraïners in, het doet ook nadenken over ons eigen narratief van deze oorlog. De ervaring van Oekraïne is veel concreter dan een dictator die boven aan een keten van verantwoordelijkheid staat. ‘Poetin heeft ons dit niet aangedaan,’ schrijft Myched. ‘Hij is niet degene die verkracht, moordt, verwoest.’ De verantwoordelijkheid houdt ook niet op bij de Russen die het geweer vasthouden, of thuis blijven in plaats van te protesteren. In de bitterkoude achtste maand van de grootschalige invasie schreef Myched het hoofdstuk ‘het kleine grote kwaad’, waarin hij met zwarte humor de draak steekt met Russische militaire technici die vroeger computerspelletjes ontworpen maar nu de trajecten berekenen van raketten die naar Oekraïne vliegen.
In minder dan driehonderd pagina’s zet dit relaas de lezer midden in de beleving van gewone burgers in oorlogstijd. Hoe goed het daarin slaagt, blijkt des te meer uit het besef dat je na het lezen van dit boek alweer ver achterloopt, zowel op de feiten als op de personages die verder zijn ontwikkeld of verloren gegaan. De taal van oorlog werd geschreven in de eerste vierhonderd dagen na de grootschalige invasie – inmiddels zitten we bijna op dag duizend.