Tijdens de Koude Oorlog was de KGB als de dood dat communicatiemiddelen in handen van het gewone Sovjetvolk zouden komen. De FSB wantrouwt de burger nog steeds. Anders dan de KGB probeert de FSB de moderne ICT echter niet tegen te houden maar te gebruiken: om de oppositie in eigen land onder de duim te houden en in het buitenland juist vleugels te geven. Hubert Smeets bespreekt de twee boeken waarin Andrej Soldatov en Irina Borogan de continuïteit en verandering binnen de Russische inlichtingendiensten beschrijven.
President Poetin bezoekt nieuwe legereenheid voor communicatie-operaties. Foto Topwar
door Hubert Smeets
Het moet een hilarisch moment zijn geweest: een KGB’er die medio jaren zeventig zijn collega’s een fax laat zien en erbij vertelt hoe gevaarlijk dit westerse apparaat wel niet is. Was er een betere illustratie hoe bang de communistische machthebbers waren voor moderne communicatiemiddelen die in handen van het gewone volk zouden komen. Ook andere moderne telecommunicatie-apparaten werden in de Sovjet-Unie in de laatste decennia van de Koude Oorlog immers met grote argwaan bekeken. Zelfs een gewone typemachine was link.
Er werd in het Westen in de jaren tachtig dan ook wat afgelachen om de telecom in de Sovjet-Unie. Die was allesbehalve state of the art en stond zo symbool voor het onvermogen van de socialistische planeconomie om technologisch gelijke tred te houden met het Westen, een lacune die uiteindelijk zou leiden tot haar ondergang.
Maar sommige Sovjetfunctionarissen waren toch minder bekrompen dan ze indertijd leken. Op hoofdlijnen was de KGB sinds de Tweede Wereldoorlog wel degelijk bij de tijd gebleven. Het hoofdkwartier aan de Loebjanka was juist gebiologeerd door alle innovatieve mogelijkheden in de telecommunicatie. De autoriteiten richtten daartoe na 1945 zelfs speciale concentratiekampen en gevangenissen in, waar hooggekwalificeerde maar gedetineerde ingenieurs aan het werk werden gezet om uitvindingen te doen die de Sovjetmacht een technologische voorsprong zouden kunnen geven op het Westen.
Een van de knapste koppen was Lev Kopelev, een linguïst uit Charkov die na de oorlog was vastgezet omdat hij als soldaat kritiek had geuit op het gedrag van het Rode Leger in Duitsland. In een speciaal laboratoriumkamp, de zogeheten sjarasjka in Marfino, ontdekte Kopelev een methode om stemmen – bijvoorbeeld van afgeluisterde telefoongesprekken –te ontrafelen en te identificeren. Die techniek zou later, bijvoorbeeld bij de Olympische Spelen van 1980 in Rusland, van pas komen. Op straat etaleerde Moskou haar gastvrijheid. Achter de puien werd de controle tot grote hoogte opgevoerd.
Vaders van Russisch internet
De fonoscopie, zoals Kopelev de vondst muntte, was niet de enige innovatie ten tijde van het communisme. Ook in de meer ontspannen fase van de Koude Oorlog bleef communicatietechnologie een (geheime) prioriteit van de autoriteiten in de Sovjet-Unie. Zo stond nucleair fysicus Aleksej Soldatov, vader van de journalist Andrej Soldatov, begin jaren tachtig aan de wieg van een eigen Sovjet-communicatienetwerk dat alle belangrijke onderzoekscentra in het land verbond en dat later de basis zou leggen voor het Russische internet. Zijn kennis en kunde werden zo gewaardeerd dat Aleksej Soldatov tussen 2008 en 2010 een kleine twee jaar onderminister voor verbindingen en massacommunicatie mocht zijn onder president Dmitri Medvedev, de tussenpaus die dol was op computergadgets en in zijn korte ambtsperiode de Russische burgers massaal op het wereldwijde web aansloot.
Irina Borogan en Andrej Soldatov
Het is evenmin toeval dat zijn zoon Andrej Soldatov, hoofdspreker op de tweede Oktober Lezing Who’s afraid of the FSB, enkele decennia later een van de best ingevoerde cyberjournalisten van Rusland is geworden. Samen met zijn partner Irina Borogan schreef hij twee boeken die intussen de status van standaardwerk hebben: The New Nobility. The Restoration of Russia's Security State and the Enduring Legacy of the KGB uit 2010 en het recent herziene The Red Web. The Struggle Between Russia’s Digital Dictators and the New Online Revolutionaries uit 2017.
In beide boeken beperken Soldatov en Borogan zich tot de kille feiten en interpretaties. Aan fantastische hypotheses gaan ze zich niet te buiten. Soldatov en Borogan schetsen zo zakelijk en zonder moralistische opsmuk hoe de staat vanaf het begin van het presidentschap van Vladimir Poetin doelgericht bezig is met een dubbel doel. In eigen land moeten de nieuwe ICT-bedrijven aan de overheid worden onderworpen en dient de internetcommunicatie gecontroleerd te worden. Tegelijkertijd laat de Russische staat weinig middelen onbenut om datzelfde internet over de grens voor zijn eigen politiek-militaire middelen in te zetten.
Het Kremlin heeft daarbij grote successen geboekt. Qua cybernetische oorlogsvoering behoort Rusland tot de voorhoede. Hoewel het onomstotelijke bewijs nooit is geleverd, zijn er volgens Soldatov en Borogan wel aanwijzingen dat Russische hackers in 2007 het overheidsapparaat van Estland wisten plat te leggen. Over de betrokkenheid van Rusland bij de inbraak in de computers van de Amerikaanse Democratische Partij in 2016 hebben beiden nog minder twijfels.
Een serieuze discussie over de vraag of een cyberoorlog ook grenzen kent, is al die jaren in Rusland niet van de grond gekomen. Die lacune is herleidbaar tot de rol die ingenieurs nog in de Sovjet-Unie hadden. Techniek stond voorop. Het gebruik ervan was van later zorg. Om privacy en andere afgeleide kwesties bekommerden ze zich liever niet, aldus zoon Soldatov en Borogan. En dat is nog steeds zo, schrijven ze.
Binnenlandse controle
In The New Nobility beschrijven Soldatov en Borogan de comeback van de FSB in het eerste decennium van het presidentschap van Vladimir Poetin. Toen Poetin in 2000 staatshoofd van Rusland werd, had de staatsveiligheidsdienst onder zijn voorganger Boris Jeltsin tien slechte jaren achter de rug. Na de mislukte staatsgreep van augustus 1991 tegen het wettig gekozen gezag in de Sovjet-Unie en Rusland had president Jeltsin de ‘communistische’ KGB opgeknipt in meerdere diensten voor binnen- en buitenlandse spionage of beveiliging. De latere FSB was vanaf het begin veruit de grootste dienst en behield ook haar eigen gevangenis in Lefortovo, maar ze had in eigen land toch minder armslag dan de KGB. De verdere ontwikkeling van commerciële business, waarmee de KGB al was begonnen, nam wel een vlucht. Via deze zakelijke activiteiten kon de dienst zich verbinden met de nieuwe klasse van ondernemers, die in het postcommunistische Rusland hun slag sloegen.
Maar vooral via de strijd tegen (internationaal) terrorisme kon de FSB weer echt tot grote hoogte stijgen. De dienst kreeg daarbij de vrije hand van president Poetin, die in 1998 een blauwe maandag directeur van de FSB was geweest en een groot deel van zijn staf en ministers had gerekruteerd uit de gelederen van de voormalige KGB in Sint-Petersburg. De protectie die de FSB van het Kremlin kreeg, was onwankelbaar. Ook als de FSB aantoonbare fouten maakte, zoals bij de ontzetting van het musicaltheater Nord-Ost (2002) in Moskou en de school in Beslan (2004) in de Kaukasus, had de dienst geen onderzoek te duchten. De geweldsinstructie voor de FSB hoefde nooit te worden getoetst.
Langzame onderwerping
In The Red Web richten Soldatov en Borogan zich vooral op doelstellingen en aanpak van de FSB en het Kremlin. Nauwgezet beschrijven ze hoe de FSB in de cyberwereld te werk gaat en hoe het staatsapparaat tracht alle denkbare aspecten van internet onder controle te krijgen.
Sorm 1: het afvangen van alle communicatie
Aan de basis stond het in 1998 geïmplementeerde ‘Systeem voor Operationele Zoek Methodes’ – in het Russisch afgekort tot SORM – waarmee de eventueel weerspannige providers, die meer waarde zouden hechten aan vrij verkeer van data dan aan staatsveiligheid, simpelweg konden worden omzeild. Dit systeem was de achterdeur van het internet, aldus Soldatov en Borogan, die de geheime diensten ongestoord kon openen om zich toegang tot het internet te verschaffen. Kortom, een permanente afluistercentrale.
Daar bleef het niet bij. Het Kremlin had al snel door dat het internet niet alleen onderlinge communicatie van burgers ingrijpend zou veranderen maar ook het speelveld van de klassieke massamedia. De inspectiedienst Roskomnadzor kreeg steeds meer bevoegdheden – en personeel – om de oude en nieuwe media te disciplineren.
Een van de stenen des aanstoots werd het internettelevisiestation Dozjd (Regen), dat onder president Medvedev de wind in de rug had gehad en toen zelfs via de kabel kon uitzenden voor ongeveer 12 miljoen kijkers per maand. Na de burgerprotesten tegen de vervalste parlementsverkiezingen van 2011 kwam daar een einde aan en moest Dozjd zich terugtrekken tot internetdistributie.
Dat de regering greep had op alle grote televisiezenders en de meeste radiostations die via de hardware van ether en kabel hun boodschap uitdragen – soms via loyale zakenlieden die er naast hun corebusiness nog een mediapoot op na hielden – was snel niet voldoende. Ook de (journalistieke) media die hun publiek louter via internet proberen te bereiken, moesten beheerst kunnen worden. Verplichte registratie van medialicenties, die als sanctie ook kunnen worden ingetrokken, werd een beproefd middel om de pers te beheersen. Maar wel een ouderwets middel. Er moest meer gebeuren om de disciplinering te vervolmaken.
Jevgeni Kaspersky, als codekraker bij de KGB (links). Kaspersky met premier Medvedev.
Twee innovatieve bedrijven stonden met name in de belangstelling van Kremlin en FSB: namelijk zoekmachine Yandex en virusvanger Kaspersky. Yandex had via topman Arkadi Volozj goede connecties met het Kremlin. Jevgeni Kaspersky, oprichter van het gelijknamige concern, was opgeleid als encryptiespecialist en codekraker bij de KGB. Toch hadden beide bedrijven zich volgens Soldatov en Borogan zelfstandig, en niet bovenmatig leunend op de protectie van de regering, ontwikkeld tot internationale spelers. Die onafhankelijkheid van een ‘dak’ op het hoogste niveau maakte Yandex en Kaspersky relatief autonoom ten opzichte van de staat. Kaspersky bijvoorbeeld had een januskop. Nu eens schoot hij de kritische krant Novaja Gazeta te hulp, dan weer steunde hij een organisatie van de orthodoxe kerk die internet wil censureren teneinde kinderen te beschermen. Yandex was qua innovatieve kracht en marktaandeel een soort Google en Uber voor de Russischtalige internetgemeenschap geworden. Yandex zoekt niet alleen op trefwoord voor zijn gebruikers, maar aggregeert ook nieuws, heeft eigen financiële diensten en bemiddelt a la Uber.
Yandex werd in het gareel gebracht door het te bombarderen tot een mediaorganisatie die onder auspiciën van Roskomnadzor moest staan. Kaspersky werd meer gecompromitteerd door de FSB en het ministerie van Binnenlandse Zaken, die zich als klanten van het bedrijf aandienden en vervolgens steeds meer diensten van het wereldwijde concern eisten. De spil in dit web werd forensisch specialist Roeslan Stoyanov, die bij Kaspersky alle overheidsopdrachten bestierde. Uiteindelijk werd Stoyanov eind 2016 gearresteerd en opgesloten in Lefortovo. Hij wist te veel, schrijven Soldatov en Borogan.
Buitenlandse operaties
Toen het internet in eigen land onder controle was, stond de grote sprong voorwaarts naar het buitenland op stapel. Soldatov en Borogan zijn er zo goed als zeker van dat de Democratische Partij in de Verenigde Staten is gehackt in het kader van een Russisch actieplan, waarin ook Wikileaks een rol speelde. Toen dat aan het licht kwam, werd een aantal betrokken uitvoerders snel uitgerangeerd.
Waarom keerde de Russische staat zich ook tegen de mensen die in de strijd tegen terrorisme en misdaad via internet juist loyaal waren geweest? Stoyanov gaf het antwoord vanuit de Lefortovo-gevangenis in een uit zijn cel gesmokkelde brief. ‘Het paradigma in de cybermisdaad is veranderd’, schreef hij. 'Cybermisdaad is nu nauw verbonden met geopolitiek.’
Daarmee is de cirkel rond. De achterstand die de KGB had toen de dienst in 1991 werd ontbonden, is uitgemond in een voorsprong voor de FSB. Technisch hebben de Russische inlichtingendiensten de kloof met het Westen overbrugd. Meer dan dat zelfs. Door hun onverschrokkenheid en brutaliteit zijn ze nieuwe wegen ingeslagen. Ze zijn de grens tussen passief observeren en verzamelen naar actief interveniëren overgestoken. Dat het internet de FSB de mogelijkheid bood om de media in eigen land te beteugelen, lag voor de hand. Dat de inlichtingendiensten een cyberoorlog ontketenden tegen ‘vijandige’ staten uit de voormalige Sovjet-Unie, zoals Estland en Oekraïne, lag ook nog in de lijn der verwachtingen. Maar dat ze hebben aangedurfd om interventies te plegen tijdens de Amerikaanse presidentsverkiezingen was een tot dan ongekende nieuwigheid.
Wat nooit verdween: wantrouwen in eigen volk
Maar ondanks deze innovaties, de achterliggende gedachten waarmee de diensten werken is de afgelopen decennia niet wezenlijk veranderd. ‘De Sovjetfunctionarissen vertrouwden het volk nooit. Ze geloofden stellig dat elke Russische burger op elk moment spontaan gek of dronken kon worden, de spullen op het werk kapot kon maken of in contact kon komen met verdachte buitenlanders en staatsgeheimen kon onthullen. In het kort, de autoriteiten verachtten het volk dat ze regeerden’, aldus Soldatov en Borogan in The Red Web. ‘Poetin is een product van dit denken. Hij gelooft niet in de mens, noch in een goedaardige samenleving. Serieuze zaken als besturen moeten worden overgelaten aan professionals, zijn regeringsfunctionarissen.’ Burgers moeten dus verre blijven van de politiek.
De boodschap die volgens Soldatov Borogan intussen blijft hangen is deze: niemand is te vertrouwen. ‘Dit cynisme was het cadeau van Poetin aan Amerika.’
Op dinsdagavond 16 oktober is Andrej Soldatov in Amsterdam. In de Rode Hoed houdt hij de Oktober Lezing, die dit jaar 'Who's afraid of the FSB' is getiteld. Kaarten voor deze lezing zijn hier verkrijgbaar.
Verder lezen?
Andrei Soldatov and Irina Borogan. The Red Web. The Struggle Between Russia’s Digital Dictators and the New Online Revolutionaries. Public Affairs, 383 pg. New York, 2015/2017.
Andrei Soldatov and Irina Borogan. The New Nobility. The Restoration of Russia's Security State and the Enduring Legacy of the KGB. PublicAffairs, 299 pg. New York, 2010.